Een stemmetje zei me dat het niet goed zat. Marlee was drie maanden oud en ik merkte dat ze op grofmotorisch gebied haar tijd nam. Alles kwam wat later op gang. Toen kreeg ze moeite met ademen en had ze een lage spierspanning. De volgende dag werd ze wakker met koorts die bijna 40 graden aangaf. Lees hieronder het vorige deel voordat je het tweede deel gaat lezen.
Deel 1: Mijn moedergevoel schreeuwde het uit, het was niet pluis
Baby Marlee moest geobserveerd worden in het ziekenhuis
Ongeveer 48 uur observatie op pediatrie. Dat was wat ons te wachten stond. Ik weet dat ik ergens in die eerste 12u tegen de arts van wacht mijn bezorgdheden uitte. “Het zou toch geen hersenvliesontsteking zijn?” Er lag op dat moment geen enkel argument op tafel dat in die richting wees. Maar toch – zonder enige medische achtergrond – stond ik erbij stil dat het een mogelijkheid was.
Marlee deed het goed. De hoge koorts daalde telkens makkelijk met wat paracetamol. We belden nog met grote zus en papa, voor we de nacht in gingen. Mijn beste vriendin bracht me een maaltijd tot aan het onthaal. De nacht die kwam, zou er ééntje worden met heel erg veel kopzorgen en een minimum aan slaap. Dat gevoel dat ik als mama op dat moment verantwoordelijk was, dat gewicht op mijn schouders, ik kon het nauwelijks dragen. Er was een pediater van wacht, maar ik was diegene die alarm moest slaan. Alleen al dat idee, in combinatie met een onzeker gevoel omtrent haar toestand, maakte dat ik de ganse nacht over haar waakte. Tegen 3u in het midden van de nacht begon ik me echt zorgen te maken. Ze werd vaak wakker, was onrustig, kreunde en huilde non-stop. Ik trok aan de alarmbel en liet de arts van wacht roepen. Haar gehuil ging door merg en been. Ze leed pijn, alleen was niet duidelijk wat die pijn had veroorzaakt.
Vervolgonderzoek werd helaas 24 uur verzet
De arts onderzocht haar. Ze was voldoende alert en ondanks drie smeekbedes hield ze voet bij stuk. Ze zouden bijkomend onderzoek pas de volgende ochtend opstarten, want er waren onvoldoende signalen voor haar om ervan uit te gaan dat het de verkeerde richting uitging. Drie smeekbedes, drie pogingen om haar argumenten te weerleggen, ondernam ik. Maar tevergeefs keerde ze mij die nacht de rug toe. Ik verwijt de arts is kwestie niets, werkelijk niets. Maar daar, op dat moment, in het midden van de nacht hadden we sneller kunnen schakelen. We hadden tijd kunnen winnen, maar dat gebeurde niet. Ik telde de uren, minuten en seconden af al starend naar het plafond. Ik hield Marlee vast, de hele nacht en week geen meter van haar zijde. Ik liet mijn tranen de vrije loop, maar hield me recht voor haar, terwijl de onzekerheid zich langzamerhand in elke vezel van mijn lijf nestelde. De volgende ochtend kwam, zoals afgesproken, de pediater recht onze richting uit. Er werd opnieuw bloed genomen en op de kweek gezet. Omstreeks 9u dronk Marlee nog aan mijn borst en ettelijke minuten later kwamen de eerste bloedresultaten binnen.
Een lumbale prik
Al na 24 u waren ze er zeker van dat er een bacterie groeide op één van Marlees bloedstalen. Langzamerhand nam dat venijnig beestje bezit van haar kleine lijfje. En door haar bloedbanen verspreidde het zich aan een sneltempo. Tijdens haar opname op spoed de dag voordien, werd er uit voorzorg een infuus geprikt. Ik was opgelucht wetende dat ze niet nogmaals geprikt hoefde te worden. Via deze weg konden ze de antibioticakuur meteen opstarten. De arts liet ons weten dat er uit voorzorg moest uitgesloten worden dat de bacterie haar hersenen had bereikt. “Dan toch?”, stamelde ik. Een lumbale prik, een test op hersenvliesontsteking. Ze werd op haar zij gerold en één van de verpleegsters zorgde ervoor dat ze niet meer kon bewegen. De pediater in kwestie voerde de ruggenprik uit. Ik, op een stoel, met haar kleine handje in die van mij. Voor me uit starend. Geen perspectief en niets dan vragen waarmee ik me geen raad mee wist. Ik hield haar mini-handje vast, legde mijn hoofd tegen haar aan en fluisterde haar dat ze sterk was. “We komen hier samen uit muis. Want we zijn hier samen, jij en ik. Zij aan zij”. Ik hoorde haar gekrijs niet eens. Mijn gedachten diep verzonken en verwikkeld in tal van scenario’s. Er was geen andere uitweg. Aftellend naar het moment dat de verpleging de kamer binnenwandelde. Het is vreemd te moeten zeggen dat die momenten na haar ruggenprik zo wazig zijn. Achteraf gezien, bij het bekijken van de foto’s, de filmpjes, zag ik pas hoe ziek ze werkelijk was. Binnen 2 uur tijd, van een levendige baby die nog vlot dronk aan de borst, naar simpelweg een hoopje ellende. Levenloos. Bleek. Haar ogen die wegrolden.
De verpleging kwam de kamer binnen en besloot alvast een infuus met extra vocht toe te dienen. Naar hun eigen zeggen: “Voor haar comfort”. Niets drong nog door. Mijn anders eeuwige realistische, opmerkzame geest had het al lang begeven en had de strijd even gestaakt. Ik onderging, maar zij nog des te meer. Zij vocht al uren een oneerlijke strijd. Het infuus sneuvelde, waardoor haar infuus opnieuw moest geprikt worden. Met man en macht, probeerden tot vier verpleegkundigen een nieuwe ader aan te prikken. Tot wel 30 keer werd er geprobeerd een nieuw infuus aan te koppelen. Alles tevergeefs. Tim kwam, nog nietsvermoedend, de kamer binnen. Hij kwam ons bezoeken en wist nog van niets. Ik probeerde hem bij te praten, met het laatste beetje aan rationaliteit dat ik nog in me had. De pediater kwam seconden later de kamer binnen. We keken haar aan. Ik probeerde oogcontact te maken, zij draaide haar hoofd neerbuigend van ons weg. Ik wilde het uitschreeuwen. Ik voelde aan wat er kwam. Dit was niet goed. Dit was slecht. Waarom zij? Waarom wij? Ze keek ons aan: “Ik heb slecht nieuws voor jullie….”
THAINI