Ik zat met Rutger aan een klein tafeltje bij het raam, in een restaurant waar we zo graag kwamen
Rutger vertelde een verhaal over zijn werk, iets met een collega die de printer had gesloopt. Ik lachte half, maar mijn blik dwaalde steeds af naar het stel een paar tafeltjes verderop. Ze waren niet zoals wij. Dat zag ik meteen. Ze waren ouder, zeker een jaar of tien, misschien wel vijftien. Hij droeg een donkerblauw overhemd, netjes gestreken, maar zonder flair. Zij had haar haren strak naar achteren gebonden, een paar grijze plukjes. Ze droeg een blouse, wit met een subtiele bloemenprint. Alles aan hen straalde rust uit. Of misschien was het iets anders… stilstand? Het was moeilijk te zeggen.
Wat me vooral opviel, was dat ze niet met elkaar praatten
Niet een beetje stil, zoals je wel eens ziet bij stellen die moe zijn van een lange dag, maar echt níet. Hun borden stonden voor hen, halfleeg, en ze keken naar hun eten alsof dat de enige constante was in hun leven. Geen glimlach, geen woord. Gewoon… niets. Ik werd er zelf ongemakkelijk van, zo tafels verderop. Ik voelde ook met ze mee. Hadden ze echt niets meer te bespreken? Ik zag dat wel vaker om me heen… Dit was dus echt mijn doemscenario.
Ik probeerde mijn aandacht terug te brengen naar Rutger
Hij zwaaide met zijn vork in de lucht terwijl hij iets vertelde over een nieuwe klant. Maar mijn ogen bleven naar het stel glijden. De man sneed methodisch zijn vlees in kleine stukjes, één voor één. Alsof het een taak was. De vrouw stak haar vork langzaam in haar salade, zonder op te kijken. Ze hadden geen telefoons op tafel, natuurlijk niet, geen menukaarten meer om te bekijken. Alleen die borden en die eindeloze stilte tussen hen in.
Toen de serveerster hun tafel naderde met nog een mandje brood, keek ik extra scherp
De vrouw glimlachte kort, beleefd. Ook de man knikte kort en ging verder met zijn eten. Toen de serveerster wegliep, bleven ze weer stil. Geen opmerking over het eten, geen grapje over de bediening. Het leek alsof ze in hun eigen bubbel zaten, los van elkaar. Ik vond het triest. Of misschien vond ik het juist confronterend. Want was dit waar je eindigde na zoveel jaar samen? Dat je niets meer te zeggen had? Of was dit een soort vertrouwen waar ik geen idee van had? Dat je het niet meer hoefde te hebben over koetjes en kalfjes omdat je elkaar al door en door kende? Ik wist het niet, maar het liet me niet los.
Toen hun dessert werd gebracht – een tiramisu voor hem, een bolletje citroensorbet voor haar – veranderde er niets
Geen gedeeld hapje, geen blik van “Wil jij proeven?” Hij at zijn tiramisu met dezelfde rustige precisie als eerder, terwijl zij kleine hapjes van haar sorbet nam. Het was alsof ze niet alleen niets met elkaar bespraken, maar alsof ze ook volledig ongeïnteresseerd waren in elkaars aanwezigheid. Als ik naar hen keek, voelde ik bijna een leegte over de tafel hangen. En toch… was het leegte? Of was het misschien tevredenheid? Ik kon er geen wijs uit worden.
Rutger volgde mijn blik en boog zich iets naar me toe
“Wat is er met hen?” fluisterde hij. “Ze praten niet,” antwoordde ik zacht. “Heb je dat gezien? Ze zeggen helemaal niets tegen elkaar.” Hij keek even, haalde toen zijn schouders op. “Misschien hebben ze alles al gezegd. Misschien hebben ze gewoon een rotdag.” Hij pakte een stukje van onze bruschetta en glimlachte. “Geen zorgen, dat worden wij niet.” Ik knikte. Maar zijn woorden maakten iets in me los. Wat als dat wél gebeurde? Wat als wij over tien, vijftien jaar ook zo zouden zitten? Geen woorden meer, geen grapjes, geen verbinding. Alleen stilte en routine. Die gedachte maakte me bijna misselijk.
Toen de man en vrouw opstonden om te vertrekken, kon ik mijn ogen niet van hen afhouden
Hij hielp haar in haar jas – een gebaar dat me verraste. Het was niet mechanisch, niet verplicht. Het leek oprecht. Ze wisselden nog steeds geen woorden, maar er zat een soort vanzelfsprekendheid in zijn bewegingen. Alsof dit iets was wat hij altijd deed, al jaren. Ze liepen langs ons tafeltje, en ik ving een glimp op van haar gezicht. Geen glimlach, maar ook geen chagrijn. Gewoon… kalmte.
Rutger bood me een hap van zijn tiramisu aan
“Wat denk je?” vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op. “Ik weet het niet,” zei ik eerlijk. “Misschien zijn ze wel heel gelukkig. Of misschien ook helemaal niet. Als ons dat maar nooit overkomt”, fluisterde ik. Rutger zei: “Dat doen we niet”. Maar zijn woorden konden me niet volledig geruststellen. Want hoe weet je dat zeker? Hoe zorg je ervoor dat je na al die jaren nog steeds woorden hebt?
Die avond, terwijl we naar huis reden, keek ik weer naar Rutger
Mijn hoofd was allesbehalve ontspannen. Dat stel uit het restaurant bleef in mijn gedachten hangen. Die blik die niets en alles tegelijk leek te zeggen. Het liet me niet los. Ze leken gewoon… opgegeven te hebben. Ik praatte er weer over met Rutger. “Je maakt je te druk,” zei hij. “Kijk naar ons. Jij praat al een uur over een stel dat we niet eens kennen. Denk je echt dat jij ooit iemand wordt die niets meer te zeggen heeft?” Hij legde zijn hand even op mijn knie. “Mareike, dat gaat niet gebeuren. Wij blijven praten. Zelfs als het nergens over gaat.”
MAREIKE