Meike vertelt in een blogreeks over het verlies van baby Nola en de rauwe rouw. “Het voelt alsof ik ben aangereden door een bus, frontaal”, lees haar vorige blog, voordat je hieronder verder leest.
We zijn 12 weken na Nola haar geboorte en 9 weken na haar overlijden. Ik heb een update over hoe het gaat. Waarom ik het nu beter aan kan om het over dat ene plekje te hebben. Ik leg nog eens rustig, aan de hand van een voorbeeld, uit waarom ik het zo moeilijk vond om elke keer te horen over dat plekje…
Als het stof wat is neergedaald
Ik wil nog even terugkomen op dat ene “plekje” waar ik een aantal weken geleden over schreef. Nog steeds denk ik dat je beter iets anders kan zeggen tegen iemand in de rouw, maar ik zat er van de week over na te denken dat het gevoel van frustratie die het in de begin periode opriep, wel is afgenomen. Daar was ik een beetje over aan het filosoferen. Ik voer dan vaak hele gesprekken in mijn hoofd tegen niemand in het bijzonder. Het leek me dus ook goed om nog eens, op een rustige toon, uit te leggen waarom ik zo’n enorme weerstand voelde en geneigd was heel hard te gaan gillen als iemand dat zei. Als iemand het nu tegen me zou zeggen, dan zou ik het niet eens zo heel erg meer vinden, glimlachen en diegene bedanken. Ik begin even met het inleiden hoe ik me voel, wellicht houdt dat ook verband met waarom ik “dat plekje” nu beter kan handelen.
De afgelopen dagen hebben zowaar gevoeld als lichtere dagen. Zoals ik tegen een lotgenootje zei die een week of 7 op mij achterloopt: ‘Ik beloof je, het wordt echt lichter.’ Misschien dat ik straks nog wel een enorme klap ga krijgen, ben ik misschien veel te optimistisch dat het wel weer de goede kant opgaat. Er is geen goed of fout in rouwen. Iedereen doet dat op zijn of haar eigen tempo en in een eigen proces. Maar my god, wat ben ik blij dat het niet meer zó zwaar en donker voelt als de eerste weken. Het is moeilijk te zeggen wanneer precies, want de ene dag is beter (of slechter) dan de andere dag en het ene uur is beter (of slechter) dan het andere uur. Vandaag is toch weer slechter dan gisteren. Misschien heb ik gisteren wel teveel gedaan? Maar als ik vandaag vergelijk met bijvoorbeeld zes weken geleden. Nee, dan voel ik me zéker wat beter. Om de Pippi Langkous gedachte erbij te halen: Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan. Ik vind mezelf best veerkrachtig en als andere ouders met het verlies van hun kind hebben leren omgaan, dan zal mij dat ook heus wel lukken. Daarbij zou Nola vast ook niet willen dat haar moeder een hoopje ellende zou zijn. Dat ik me beter voel is dan ook gelukkig niet iets waar ik me schuldig over voel (is wel heel normaal als je je daar ook schuldig over voelt namelijk). Ik voel me over een hoop dingen schuldig (jaja, ik weet dat ik me niet schuldig hoéf te voelen, maar door dit tegen mezelf te zeggen denk ik heus niet ineens: ‘Ohhhh, nou dan voel ik dat toch wel gewoon niet meer zo!’ … Nee, zo makkelijk werkt dat nou eenmaal niet.), maar dat ik minder constant verdrietig ben, weer ruimte voel om te lachen of om het te hebben over andere dingen, daar voel ik me gelukkig niet schuldig over.
Voor mij werkt het van mij af schrijven ook therapeutisch. Ik voer hele gesprekken tegen niemand in het bijzonder over mijn frustraties, boosheid of verdriet. Ik blijf ik maar denken tot ik bijvoorbeeld een mooie metafoor ben tegengekomen waarmee ik het gevoel heb dat ik mijn omgeving misschien ook maar een fractie kan meekrijgen in wat ik ervaar. Want iedereen bedoelt het zo goed, met de vraag hoe het met me gaat of hoe het thuiskomen was na de vakantie, maar ik kon dat niet makkelijk uitleggen in bijvoorbeeld een WhatsApp reactie. Daar was echt meer tekst voor nodig en het gevoel, de frustratie en het verdriet, heb ik eigenlijk pas kunnen uitleggen in de blog van het grote monster. Misschien is het wel de opluchting die ik daaruit heb gehaald. Dat het uit mijn hoofd is en ik zonder filter heb verteld hoe ik mij voel? Ik ben aan deze blog begonnen puur voor mijzelf. Er is in zo’n korte tijd zóveel gebeurd, dat ik dit wilde vastleggen. Het zorgt voor rust in mijn hoofd, omdat het voelt alsof het nu niet vergeten kan worden. Tevens ben ik er van overtuigd dat het ook opening biedt voor een gesprek. Ik heb liever dat iedereen weet wat er is gebeurd, wat er is gebeurd met Nola, dan dat mensen gaan gissen of het vergeten. Een ander voordeel van het schrijven van deze blog is dat bijvoorbeeld onze families bepaalde details te weten zijn gekomen die zij nog niet wisten. Ook al hebben ze het toch van heel dichtbij meegemaakt.
Ik sprak een lotgenoot die intensieve therapie volgt (een soort EMDR, maar dan anders) waarbij ze herhaaldelijk teruggaat naar wat er is gebeurd, omdat daardoor het trauma afvlakt. Misschien is dat ook wel wat ik zelf hiermee bereik. Wanneer ik een blog schrijf ga ik weer terug naar het moment, het gevoel en de emotie. Vervolgens lees ik het stuk een keer of 10 door en regelmatig lees ik ons eigen verhaal weer van begin tot eind. Het is psychologie van de koude grond met Dokter S. als specialist (me, myself and I) maar goed, ik heb wel het idee dat ik mezelf dwing om het verdriet aan te gaan.
Een ander (bijkomend) voordeel van het schrijven van deze blog is dat ik veel berichten heb ontvangen van lotgenoten. Dat zij er veel steun aan hebben gehad en zich niet zo alleen voelen. Ook berichtjes van mensen die in hun werk te maken krijgen met ouders met een overleden kind en kinderen van ouders die een kind zijn verloren (en zij dus een broer of zus) dat het verhaal ze meer inzicht heeft gegeven in wat ouders nou eigenlijk meemaken en wat de impact ervan is. Het geeft mij weer een goed gevoel dat het verhaal van Nola en de ellende die wij nu doormaken toch nog bijdraagt in hoe anderen er voor andere “zielige ouders” kunnen zijn. Ik blijf de term “zielige ouders” gewoon nog even gebruiken, want ik heb nog geen beter alternatief gevonden. Ik ben zelf niet kapot van de term “sterrenouders” (waar anderen dat wel een hele fijne term vinden, wat ook helemaal oké is) en ja we zijn ouders en onwijs krachtig en dapper enzo… Maar puntje bij paaltje zijn we toch ook zielig, want ons kind is dood. En elke keer zeggen: “ouders met een overleden kind” is weer zo lang.
Ik wilde nog even terugkomen op dat ene “plekje”. Ik zal aan de hand van een metafoor, zoals je hebt gemerkt hou ik namelijk van visualiseren, proberen uit te leggen waarom het in die eerste weken zó frustrerend was dat mensen het massaal hadden over dat “plekje”. Om deze metafoor volledig te begrijpen moet je wel deze blog hebben gelezen: ‘Het grote groene monster‘. Oke, maak je eens een voorstelling van mijn hart: Het is een gezellige woonkamer met leuke plankjes aan de muur. Over het algemeen behoorlijk opgeruimd, maar wel gezellig en knus. Ik ben zelf niet thuis, want ik dacht op schoolreisje te gaan en stond dus te wachten langs de weg, te wachten op de schoolbus. Op het moment dat ik werd aangereden door de bus, totaal onverwachts en mijn ledematen van mijn lijf werden gerukt, werd er ingebroken door vandalen. Ze slaan álles in de kamer (mijn hart dus) kort en klein. Ze rukken de plankjes van de muur en spuiten de ramen pikzwart. Het is een ravage. Ondertussen heb ik mezelf, zonder ledematen, naar huis gesleept en zie wat er nog over is van mijn hart. Het is pikkedonker, alle kasten en planken zijn gestolen of vernield en ik voel me machteloos. Dit is een beetje de situatie op het moment van overlijden van Nola. Je moet je voorstellen dat we vervolgens zo’n 500 steunbetuigingen krijgen waarvan 90% is: ‘Sterkte met het een plekje geven’… HOÉ DAN?! Ik zie niks, het is hier pikkedonker, mijn armen zijn van mijn lijf gerukt en alle plankjes en kastjes zijn kapot. Ik wil schreeuwen: ‘Weet jij dan in godsnaam waar dat plekje is?!’ Ik voel de wanhoop. Als zoveel mensen het over dat “plekje” hebben, waarom kan dan niet iemand me helpen en me vertellen waar het is?! Ik voel me machteloos en boos.
We zijn nu een paar weken verder. Misschien begint de zwarte verf van de ramen te bladderen en schijnt er weer een beetje licht naar binnen. De ravage is nog steeds even groot maar ik kan in ieder geval weer iets zien. Ik kan je nu al vertellen dat mijn hart nooit meer zal worden zoals het was. Ik ga mijn best doen om het weer op te ruimen en het zo goed mogelijk te repareren om er weer iets van te maken. Als iemand mij nu dus nog zou zeggen: ‘Sterkte met het een plekje geven’, dan zal ik glimlachen. Ik weet dat er geen plekje voor is. Alle plankjes en kastjes zijn kapot, dus het is onmogelijk om dit nog een plekje te geven. Maar in ieder geval kan ik weer iets zien, schijnt er weer wat licht naar binnen. Dus denk ik maar: “Ja, ik leg het wel ergens in de kamer. Het kan toch niet worden opgeborgen. Het zal er namelijk altijd zijn.”
Ik snap ook dat het lastig is. Er is namelijk ook niet echt een beter alternatief om te zeggen. Ik kan het het beste omschrijven als: “Ik wen langzaam aan de pijn”. De pijn, het verdriet en het gemis zijn zó intens, het wordt niet minder. Het verdriet om je overleden kind zal er altijd zijn en wij hebben altijd een kind tekort. Het gevoel wordt niet minder, maar ik begin te wennen aan het gevoel. Ik leer het misschien verdragen? Dat is denk ik de uitdaging die je als ouders hebt; het leren verdragen van de pijn en uitvogelen hoe je daarnaast weer “normale” dagelijkse dingen oppakt. Misschien is de tekst: ‘Sterkte met het leren omgaan met het verlies van je kind’, nog wel een betere tekst. Of gewoon een mooi en passend gedichtje als je zelf de woorden niet kan bedenken. Als het voor jou als buitenstaander al lastig is om de woorden te bedenken, moet je nagaan hoe moeilijk het is om er mee te leren leven.
MEIKE