Rutger schrijft in het vaste team van deskundigen van Kids en Kurken. Hij is huisarts en heeft een boek geschreven: Kusje erop. Tien november ligt deze in de winkels.
‘U moet nu komen, dokter! Er moet iets gebeuren!’ Meneer de Jong is erg ongerust. Ik hoor het aan zijn stem. Het is niet onterecht. Hij heeft zijn pasgeboren zoontje naakt op de commode aangetroffen in een leeg huis. Gelukkig was het tien voor vijf en waren wij nog te bereiken. Ik probeer nog iets meer informatie te ontfutselen, maar hij is kortaf. ‘Ik heb werkelijk geen flauw idee waar mijn vrouw is! Kunt u alsjeblieft de kleine onderzoeken om te controleren of alles goed is!’ De administratie van die dag moet nog even op zich laten wachten. Ik pak mijn dokterstas, wens de assistentes een fijne avond en start de auto. Onderweg naar het gezin de Jong let ik extra op of ik ergens een vrouw van midden dertig met lang krullend blond haar en normaal postuur langs de weg aantref. Als ik de nieuwbouwwijk inrijd die ik pas één keer bezocht heb, zie ik van een afstandje dat de voordeur al voor me openstaat. Binnen legt meneer de Jong uit dat de voordeur ook al voor zijn binnenkomst geopend was. Ik ga tegenover hem zitten op een tweezitsbank in de woonkamer. Hij leunt voorover en verbergt zijn hoofd in zijn trillende handen. Kleine Sam ligt naast hem in een box te slapen. ‘Ik kwam thuis van werk, parkeerde mijn auto, wilde mijn koffer uit de kofferbak pakken en schrok van babygehuil op straat.’ Meneer de Jong wijst naar zijn zoon. ‘Ik hoorde meteen dat het Sam was.’
Nadat ik Sam onderzocht heb en meneer de Jong gerustgesteld heb dat er met zijn zoon niets aan de hand is, toont hij mij de mobiele telefoon van zijn vrouw en meldt hij mij dat hij zelf al enkele telefoontjes gepleegd heeft. ‘Niemand weet waar ze is. Wat moet ik nu?’ Ik beken dat ik ook niet eerder met dit bijltje gehakt heb en dat ik de politie ga inschakelen. Terwijl we op hen wachten, piekeren we over mogelijke signalen die we gemist hebben. Tijdens de kraamvisite oogde mevrouw de Jong moe: bleek en dikke wallen onder de ogen. Zelf verklaarde ze dat de bevalling niet heel soepel was verlopen en dat ze veel bloed was verloren. Maar, de kraamzorg hielp haar goed mee, zodat zij flink kon bijslapen. Haar man voegt weinig informatie toe. Vreemd was het wel dat de moeheid bleef en dat hij het idee had dat zij na enkele weken nog steeds gedurende het grootste gedeelte van de dag in bed verbleef. Om hulp heeft ze niet gevraagd.
Tien minuten na mijn telefoontje staan er twee politiemannen tussen ons in. ‘Wij nemen het wel over.’ Ik kijk naar meneer de Jong. Hij knikt. ‘Het is goed.’ Ik verzoek hem morgen bereikbaar te zijn.
De volgende middag verwelkom ik meneer de Jong en Sam op mijn spreekuur. ‘Ik vond het fijner om u zo te spreken dan via de telefoon.’bIk ben blij met zijn komst. In mijn post kon ik zijn vrouw niet terugvinden en ik ben reuzebenieuwd hoe het sinds mijn vertrek verlopen is. ‘Ze is gevonden door de politie. Op een bankje in het park. Alleen, huilend en enigszins verward.’ Hij stopt even en slikt een paar keer. ‘Op het politiebureau was ze niet blij om ons te zien. Zelfs niet die kleine. Ze leek meer vermoeid dan ooit,’ voegt hij eraan toe. ‘En had van die doffe ogen.’ Op mijn vraag waar ze nu is, deelt hij mij mee dat ze uiteindelijk op het politiebureau beoordeeld is door iemand van de crisisdienst en ze opgenomen is op een psychiatrische afdeling. ‘Een postnatale depressie noemden ze het.’ Bij de deur spreek ik met meneer de Jong af dat hij mij belt als zijn vrouw weer thuis is. Dat zal voor ons beiden een geruststelling zijn.
Drie weken later zit ik weer recht tegenover meneer de Jong in zijn woonkamer. Deze keer zit mevrouw de Jong ernaast. Het gaat stukken beter met haar. Haar wallen zijn verdwenen en haar ogen hebben weer glans. ‘De antidepressiva slaan aan,’ glimlacht ze. ‘Het was fijn om opgenomen te zijn, maar ik ben blij om weer thuis te zijn. En,’ vervolgt ze snel. ‘Voor het eerst sinds de bevalling een beetje gelukkig en blij om de moeder van Sam te zijn.’ Naarmate ze meer en meer uitweidt over haar bevalling en de weken daarna, wordt de diagnose ook voor mij duidelijk. De bevalling was voor haar een traumatische gebeurtenis geweest. Door het vele bloedverlies was ze kort na de bevalling even buiten bewustzijn geweest. Ze hoorde een verpleegkundige nog net zeggen dat ze snel moesten handelen voordat het te laat zou zijn. Daar kwam bij dat ze net verhuisd waren van het westen naar het oosten van het land vanwege de overplaatsing van haar man en ze zich nogal alleen voelde. Ze kende helemaal niemand hier en voelde zich moe en somber. Het ergste was dat ze niet kon genieten van haar kind. Er kwamen geen enkele moedergevoelens opborrelen en daar schaamde ze zich zo voor dat ze het niemand vertelde, zelfs haar man niet. Ze slaakt een diepe zucht. ‘Ik at slecht en wilde de hele dag slapen en als Sam me wakker maakte, dan raakte ik geïrriteerd. Mijn hoofd vulde zich met negatieve gedachten.’ Ze werpt een blik op haar man. ‘Maar als hij thuiskwam, deed ik alsof er niets aan de hand was.’ Meneer de Jong slaat een arm om haar heen. ‘Ik voelde me een waardeloze moeder en dacht er soms aan om mezelf iets aan te doen.’ Dan rolt er ineens een traan over haar wang. ‘Pas toen ik de gedachte kreeg om Sam iets aan te doen, sloeg de paniek toe en ben ik onmiddellijk gevlucht.’ Ze staat op, bukt zich over de box en pakt Sam beet, die tot dan toe lekker ligt te brabbelen. Liefdevol drukt ze hem tegen zich aan. ‘Ik schaam me er niet meer voor. De psychiater heeft me verzekerd dat ik er niets aan kan doen. Wel moet ik voortaan eerder aangeven als het minder met me gaat.’ Meneer de Jong aait het bolletje van zijn zoon. ‘Wij allebei, schat.’ Mevrouw de Jong richt zich weer tot mij. ‘Wist u dat één op de tien vrouwen een depressie krijgt na de bevalling en dat er nog een groot taboe rust op dit onderwerp?’ Eerlijk schud ik mijn hoofd en verzeker haar dat ik deze kennis zeker mee ga nemen naar andere patiënten en dat ik er als huisarts alles aan ga doen om de taboe te doorbreken. Mevrouw de Jong kijkt me vriendelijk aan. ‘U schrijft toch ook columns?’
DOKTER RUTGER