De neonatoloog praat ons kort bij: ‘Ik maak me ernstige zorgen’

| ,

Mijn naam is Marthe (34) samen met mijn vriend Joeri hebben wij twee dochtertjes. Robine, onze vrolijke lieve peuter van twee jaar en Fréderiek die maar één dag heeft mogen leven. Zij is, geheel onverwacht, overleden na een zwangerschap van acht maanden. In het kader van de Babyloss Awareness Week wil ik mijn verhaal delen. Ik wil bijdragen aan de bewustwording en het bespreekbaar maken van babyverlies. De echo van Fréderiek gaf mooi beeld bij de echo met 36 weken, maar de hartactie klopte niet. Het was te constant. Ze moest direct gehaald worden. Lees het vorige deel voordat je hieronder deel twee gaat lezen.

Deel 1: De echo van Fréderiek gaf mooi beeld, maar de hartactie klopte niet

De geboorte 

We rijden de operatiekamer binnen, een heel team staat klaar. Voor mij en voor Fréderiek, om haar op te vangen. Allemaal blauwe pakken en mondkapjes. Geen tijd te verliezen. ‘Eén poging voor een ruggenprik en anders narcose’, hoor ik zeggen. Nee, geen narcose! Ik maak mijn rug zo bol mogelijk, alsof ik invloed heb op het vinden van de spinale ruimte, zodat het lukt. Ik hoor mezelf dingen zeggen als ‘doe maar hoor’ en ‘geen probleem’. ‘Snijd me maar open, haal onze baby eruit!’, denk ik er achter aan. 

Joeri komt binnenlopen in zijn blauwe pak. Hij komt bij mijn hoofd zitten. Ik lig met m’n armen wijd op twee steunen. Een kruis ben ik. Ik heb opeens het gevoel dat ik wegzak, heel misselijk, een drukkend gevoel op m’n borst. Het trekt snel weg. Gelukkig. ‘Dat was echt even heel naar. Zijn ze al begonnen?’ vraag ik. Ik voel wat geduw en getrek. Joeri is voor mijn gevoel nog maar net binnen. Ze is er al bijna! Ik wacht op haar huiltje. Ik weet nog precies hoe het eerste huiltje van Robine klonk, toen ze uit mijn buik werd gehaald. Het klonk als ‘la la laaa’. Het liefste huiltje wat je je kan bedenken. ‘Ik ben zo benieuwd hoe jouw huiltje klinkt, lieve Fréderiek’, denk ik. Tranen stromen over m’n wangen. Iemand dept ze weg. Ik kan mijn armen niet bewegen. 

‘Om 23:27 geboren’, hoor ik iemand roepen. Je bent al geboren! Maar als je er al bent, waarom hoor ik dan niets? Waarom hoor ik dan niets! ‘Waarom huilt ze niet?!’, schreeuw ik. ‘Joeri ga bij haar kijken! Wat gebeurt er? Waarom huilt ze niet?’. Ik vang een glimp van haar op. Ze ziet er bleek uit. Waar ik bij de geboorte van Robine riep: ‘Ze ziet er gezond uit!’ denk ik nu het tegenovergestelde. Op het tafeltje, op een paar meter afstand van mij, verzamelen de blauwe pakken zich om haar heen. Iemand vraagt nog hoe ze heet. ‘Fréderiek!’. Ontzetting, geen tijd voor trots. Er wordt op haar kleine lijfje geduwd. Ze wordt beademd. Ze zijn haar aan het reanimeren! 

Ik lig daar en kan niet bewegen. M’n armen liggen vast. Ik roep: ‘NEE, NEE, NEE!’ en dan  ‘Kom op!’ aanmoedigingen voor haar. ’Kom op! Je kan dit! Een slechte start hoeft niets te zeggen, toch?!’, gaat er in mijn hoofd verder.’ Kom op’, wisselt zich in mijn hoofd af met ’Wat duurt dit lang’. Niet opgeven! Joeri loopt heen en weer tussen het tafeltje, waar iedereen rond Fréderiek staat, en terug naar mij. Ik word dichtgenaaid. Ik heb geen idee dat ik daar nog lig, op die operatietafel. Er gebeurt van alles met mijn lichaam. Ik word op een bed getild. Er worden dingen met mijn lichaam gedaan. Mijn blik is strak op Fréderiek gericht. Wat doen ze allemaal met haar? Totdat iemand zegt: ‘We hebben een hartslag’ en even later volgt ‘Ze krijgt kleur’. Joeri gaat kijken. Ik vraag hem continue wat hij ziet. Ook niet veel. Ze staan constant over haar heen gebogen. Een beademingsslang wordt bij haar ingebracht, dat gaat moeizaam, toch weer met de hand beademen. Een infuus wordt in jouw naveltje gehecht, dat laat los, opnieuw. Verpleegkundigen, anesthesiemedewerkers, artsen, er staat steeds even iemand bij m’n hoofd om te zeggen wat er gebeurt. Dat stelt me gerust.

‘Nu ga je het halen’, denk ik, ‘nu komt alles goed’. ‘Ze krijgt kleur hè? Ze ziet er goed uit toch?’, vraag ik Joeri. Hij kan er ook vaak niet bij. Ze zijn lang bezig. De mannelijke kinderarts heeft z’n bril op het puntje van z’n neus staan. Het zweet staat op z’n voorhoofd. Iedereen is druk bezig, een röntgenapparaat wordt binnengereden om een foto te maken om te kijken of het beademingsslangetje goed zit. Geen besef meer van tijd. De neonatoloog van het universitair medisch centrum, een stuk verderop in dezelfde stad, is overgekomen naar de operatiekamer van het ziekenhuis waar wij zijn. Een grote, wat gezette man, die gezag uitstraalt en de situatie gelijk lijkt te overzien. Hij vraagt wat er gebeurd is, vat samen en geeft bevelen. Dit geeft mij vertrouwen. Ik hoor hem vragen of er al morfine gestart is? ‘Nee? Gelijk doen!’ Geruststelling, hij denkt er ook aan dat Fréderiek geen pijn hoeft te hebben…

Uren lijken voorbij te gaan. Ik lig nog steeds te rillen en krijg pijn. ‘Spanning’, zegt iemand, ‘laat het er maar uitkomen’. Er komt niets uit. Ik krijg een warme deken van een verpleegkundige die zegt: ‘We moeten ook aan jou denken’ en het trillen stopt snel. Joeri vraagt of ik pijn heb, de schat. Zeg het dan, vraag om pijnstilling. Nee dat vind ik nu niet belangrijk. Dezelfde verpleegkundige geeft me een prik.

We gaan op ’transport’. Fréderiek wordt gestabiliseerd om in haar eigen babyambulance naar het universitair ziekenhuis te gaan. Ik ga er met eigen ambulance achteraan, zodra er een rit beschikbaar is. Gelukkig, we worden maar even van elkaar gescheiden. Joeri zal achter mijn ambulance aanrijden. Al willen we het liefst dat hij bij Fréderiek blijft. Dat kan niet. We kunnen niet bij haar. Ze zijn intensief met haar bezig. De neonatoloog praat ons kort bij, voor vertrek. ‘Ik maak me ernstige zorgen’. Die zin blijft hangen. Ze ligt met al haar slangetjes en zuurstof- en stikstoftankjes in de couveuse, vastgemaakt in een riempje, zodat ze niet kan schuiven onderweg. Het ziet er onwerkelijk uit. ‘Houd vol lief meisje. We zien je zo!’, denk ik wanhopig.

Gelukkig is er snel een ambulance beschikbaar om mij naar haar toe te brengen. Er schiet een gedachte door mijn hoofd: ‘Als ze nog maar leeft als wij aankomen’. Niet aan denken. Wanneer we ergens vroeg in de ochtend aankomen op een vrije (verlos)kamer die ons is toegewezen, is Joeri al gebeld. Haar reis naar het universitair ziekenhuis is goed verlopen. Opluchting. Nog even en dan kunnen we bij haar gaan kijken…

Lees HIER het vervolg

MARTHE

Plaats een reactie