Het was alsof ik me pas maanden later besefte wat er allemaal was gebeurd. Ik heb ontzettend pech gehad. En ik ben echt heel beroerd geweest. De bevalling is altijd spannend. Zo ook voor mij. Mijn eerste bevalling en dan gelijk van twee kinderen. Ik wist al wekenlang dat het een keizersnede zou worden, want mijn ‘onderste’ kindje lag in een stuit. En met een tweeling in je buik kan dat ook allemaal niet meer omdraaien, zo in die laatste weken van je zwangerschap. Ik vond het idee niet erg. Ik dacht: “Ik weet tenminste waar ik aan toe ben.” Maar dat wist ik eigenlijk niet. Dat kon ik helemaal niet weten. Want er ging een boel mis. Na de geboorte van mijn zoons knapte ik maar niet op. Ik lag in het ziekenhuisbed en voelde me slecht. Ik had zo’n pijn aan mijn buik. ‘Dat hoort bij een keizersnede, mevrouw’, kreeg ik van de artsen te horen. ‘Dat is een zware buikoperatie. Die pijn hoort er even bij. Neem wat paracetamol.’ Maar ze luisterden niet écht naar me. Ik had pijn aan mijn onderbuik, niet aan de hechtingen van de keizersnede. Ze begrepen me niet. Maar ik had nog nooit een bevalling meegemaakt, dus ik dacht: “Dit hoort er allemaal bij.”
Ik werd naar huis gestuurd. Daar stortte ik in. Ik kon niet uit bed komen. Ik kon mijn eigen kinderen niet verschonen of troosten, laat staan oppakken en knuffelen. De kraamhulp die ik had was een reddende engel. Ze had door dat ‘dit niet klopte’. Dit was ‘te veel buikpijn’ voor iemand met een keizersnede, iemand die gewoon fit is en jong. Ik ging terug naar het ziekenhuis. Ze keken met inwendige echo’s naar mijn baarmoeder. Er zat nog bloed in, of delen van de placenta. Dat moesten ze cureteren. Zo kon mijn baarmoeder daarna weer kleiner worden en dan zou ik me snel beter voelen. Dat dachten ze. Maar het was nog steeds niet over. Ik had nog steeds zó’n pijn aan mijn onderbuik, rondom mijn navel. Een soort heftige steken. Ik kon amper staan, ik kon niet zonder hulp uit bed komen. Ik kon zo moeilijk bewegen. En dat werd maar niet beter. Mentaal zat ik er volledig doorheen. Ik wilde mama zijn, genieten van de kraamtijd, maar dat ging niet. Ik was een patiënt. Toen ik samen met mijn kraamhulp de kindjes in bad wilde doen en opeens moest gillen van de pijn, vond ze het genoeg. Ik moest wéér terug naar het ziekenhuis. En wel zonder mijn kinderen en man. Dat ging niet, die moesten rust hebben in thuis. Ik moest alleen opknappen. Maar dat was ontzettend zwaar.
Er volgde een derde operatie in één week tijd. Dit keer moesten ze bloed weghalen bij mijn buikspieren. Dat was gaan ontsteken. Al dat bloed heb ik na de bevalling verloren. Of tijdens, dat zullen we niet weten. Ik weet ook niet of het een fout is geweest van de gynaecoloog. Maar dat maakt ook niet uit. Het enige wat ik het ziekenhuis kwalijk neem, is dat mijn klachten over buikpijn niet serieus zijn genomen. Alsof ik me aanstelde. Maar ik heb weken in het ziekenhuis moeten liggen en kon totaal niet moederen. Ik kon alleen maar huilen. Wat een verdriet, wat voelde ik me bang, slecht, ziek. Ik had geen vertrouwen meer in mijn lichaam. Waarom maakte ik dit allemaal mee? Waarom kon ik niet gewoon naar huis? Waarom kon ik niet gewoon een blije moeder zijn? Het was een rottijd. Pas na die derde operatie knapte ik langzaam op. Kreeg ik weer kleur. Kon ik weer lachen, lopen en bewegen. Dat voelde zo goed. Maar ik heb het pittig gehad. De dokter zei bij de nacontrole: ‘Dit heb ik nog nooit meegemaakt’. En dat wil je dus echt niet meemaken als jonge moeder. Je wilt snel weer op de been zijn en genieten. En in al die tijd moest mijn man de twee kinderen alleen verzorgen. Dat vond ik mentaal ook heftig. Ik ben nog steeds bang dat ze daardoor meer aan hem gehecht zijn dan aan mij. Dat is onzin, dat snap ik ook wel, want ik heb ze zo vaak tegen me aan gehouden, huid op huid, als kon. Ze lagen altijd in mijn armen, want opstaan met ze kon ik niet. Maar toch. Ik had het zo graag anders gewild.
Het bizarre is dat ik ondanks wat ik heb meegemaakt, nog steeds droom over een derde kind. De pech die ik heb gehad neemt mijn grotere kinderwens niet weg. Dat is misschien ook mooi aan de natuur. Dat ik nu weet wat ik voor al die pijn terugkrijg, dat is me alles waard. Moeder zijn van deze kinderen is alles wat ik wil. En ik wil er dus nog meer. Maar natuurlijk zal ik de volgende zwangerschap extra bang zijn. Extra opletten. En extra veel aandacht vragen van de artsen. Want het is niet niets wat ik heb meegemaakt. Zelfs nu, na acht maanden, voel ik soms een gekke steek in mijn onderbuik. Dan schrik ik nóg. Dan denk ik: “Het zal toch nu wel allemaal goed zijn weer?” Dat zal ik nog wel even hebben. Want de pijn die ik heb gehad, was verschrikkelijk. Gillend heb ik in mijn slaapkamer gestaan, jankend, schreeuwend. Geen roze wolk in de kraamtijd, alleen maar ellende. Het genieten begon gelukkig na die laatste operatie. En dat genieten doe ik nu nog. Gelukkig maar. Ik was even bang dat ik er in zou blijven hangen. Dat ik verdrietig zou blijven om deze valse start. Maar gelukkig ben ik een blije mama. O zo blij met mijn liefste mannetjes. Maar toch, soms… Sta ik in mijn slaapkamer en weet ik weer waar ik vandaan kom. Ik ben van ver gekomen. Maar ik sport weer, fiets weer, lach weer. Pech, dat was het. Maar moeder zijn van Bodi en Daaf: dat is dubbel geluk. En dat overschaduwt alle pech van toen, acht maanden geleden.
TESSA