Vanaf mijn geboorte 10 december 1997 tot en met 18 februari 1998 heb ik in het academisch ziekenhuis in Maastricht gelegen. Op 19 februari 1998 mocht ik naar het streekziekenhuis, het ziekenhuis wat twee maanden eerder niks voor mij kon betekenen. Ik was een harde vechter, ik was genoeg aan gesterkt en woog 1500 gram. Groot en zwaar genoeg, maar het allerbelangrijkste: ik bleef stabiel. In het streekziekenhuis kon ik verder vechten, verder aansterken tot de volgende stap: THUIS! Maar helaas, dit duurde nog even. Wel fijn dat ik nu zoveel kilometers dichterbij mijn ouders, mijn opa en oma was. Iedere dag kwamen mijn ouders op bezoek, soms alleen, soms met opa en oma en soms met andere familieleden. Nu was het 10 minuten fietsen in plaats van 45 minuten rijden. Mocht er iets zijn, dan waren ze ook zo bij mij en hoefden ze niet eerst een hele rit te maken of te wachten voordat ze bij mij waren. Jammer genoeg moesten mijn ouders in het streekziekenhuis wel bepaalde dingen ‘inleveren’. Ofja, inleveren.. . In Maastricht mochten ze mij wel zelfstandig eten geven door middel van spuitjes. Nu gaan jullie je natuurlijk afvragen… Wat zeg je nu? Spuitjes, ja dat lees je goed, spuitjes. Ik kreeg namelijk sondevoeding. In het streekziekenhuis mochten ze dit jammer genoeg niet meer zelf doen. Waarom dit zo was, dat weten ze niet. Dit was het beleid van het ziekenhuis. Vele weken gingen er overheen, vele weken van dag in dag uit naar het ziekenhuis. De dagen werden langer. Op het tijdstip dat mijn ouders normaal richting bed gingen, zaten ze nu nog in het ziekenhuis bij mij, maar ook te praten en koffie te drinken met de verpleging. De maand februari werd maart en maart werd april. April, 4 april 1998 de dag dat het geluk niet meer op kon. Het was eindelijk zo ver, ik mocht naar huis. Na ongeveer vier maanden in totaal in het ziekenhuis gelegen te hebben, mochten ze mij ein-de-lijk meenemen. Meenemen naar het huis waar mijn kamertje al helemaal klaar was, het huis waar mijn bedje mooi opgemaakt was. Het bedje dat aan het wachten was om gevuld te worden met een kindje. Oké het duurde even voordat familie, vrienden en kennissen naar mij konden komen kijken. Toch stond het bordje met mijn naam al in de tuin. Alhoewel, soms werd mijn bord naar binnen gehaald. Iedereen in de buurt kreeg gelijk een schrikaanval, iedereen dacht: ‘Oh nee hé.’ Maar nee, er was niks ernstigs aan de hand, ik was niet overleden. Ik ben geboren in de winter, als het hard regende, waaide en dergelijke dan haalden mijn ouders het bord naar binnen zodat het niet kapot ging.
Ook stuurden mijn ouders het geboortekaartje al snel rond. Het gedicht op het kaartje gaat als volgt: “Dat jij ter wereld kwam was een hele beleving. Zo lief en klein en teer maar boordevol beweging. Naar ons huisadres mag jij je nog niet begeven. Voor het zover is moet de zuster je nog vaak wegen. In je glazenwiegje lig je heel tevree. Zodra je zwaar genoeg bent stelen we je mee!” Ja, ik was kwetsbaar. Ja, ik had een kans op overlijden, maar hoe dan ook ik was geboren. En dat mocht iedereen weten! Toen ik eenmaal thuis was moest ik toch nog vaak op controle komen. Hoe mijn levensloop gegaan is en welke consequenties ik aan mijn vroeggeboorte heb overgehouden vertel ik in het volgende deel.
WORDT VERVOLGD…
MELISSA
`