Samen staan we in de lift van het ziekenhuis. Mijn man, mijn dochter en ik. We hebben een follow-up bij de neonatoloog. Het is de eerste keer dat we hier weer terug zijn, sinds onze dochter werd overgeplaatst van de NICU naar de high-care afdeling van een ander ziekenhuis, dichter bij huis. Het is vreemd om hier te zijn. Ons kind zit nu vrolijk te kletsen in de buggy, in plaats van te vechten voor haar leven in een couveuse. Gelukkig.
Bij ons in de lift staat een vrouw, haar blik gericht op de liftdeur. Ik herken deze blik, en het pasje van het Ronald McDonald huis, dat aan haar broek bungelt, bevestigd mijn vermoeden. Zij is een NICU-mama. Voor de zoveelste keer op weg naar haar kindje(s). En voor de zoveelste keer geconfronteerd met een gelukkig gezinnetje. Waarschijnlijk heeft ze die ochtend al een stuk of tien kinderwagens voorbij zien komen. En misschien al een stuk of vijf mensen hun volle Maxi-Cosi in de auto zien laden. Allemaal mensen die wél met hun kindje naar huis kunnen. En alsof dat nog niet genoeg is, staat ze nu bij ons in de lift. Ze wil hier niet zijn, bij ons. Maar de deuren zijn gesloten, ze kan geen kant op. Wéér twee van die blije ouders met hun kind. Ze wil ons niet zien, maar staat er met haar neus bovenop.
Ik voel haar pijn. O, wat weet ik goed hoe die pijn voelt. 3,5 maand zaten wij, dag in, dag uit, in het ziekenhuis. Ontzettend machteloos. Wachtend. Hopend op een wonder. Iedere dag in onzekerheid of ons kindje de dag überhaupt zou overleven, terwijl aan het eind van de gang trotse ouders hun pasgeboren mensje als vanzelfsprekend mee naar huis namen. Waarschijnlijk dachten zij niet aan de ouders voor wie dit niet zo vanzelfsprekend is, en dat snap ik ook wel. Ik wist óók niet dat baby’s al vanaf 24 weken geboren kunnen worden, en dan ook nog eens kunnen blijven leven. Ik wist óók niet dat er in Nederland 10 ziekenhuizen zijn met een hele afdeling vól met dit soort baby’tjes. Dat er iedere dag, voor weken en soms maanden aan een stuk, ouders in het ziekenhuis zitten, omdat zij hun kindje (nog) niet mee naar huis kunnen en mogen nemen. Ik had geen flauw idee. Tot dat we zelf zulke ouders werden. Couveuse ouders, NICU-mama’s, Neo-papa’s, hoe je ze ook wilt noemen.
Onze dochter, geboren met 26 weken, paste precies in een hand. En het had maar een haar gescheeld, of ze was er niet meer geweest. Wanneer ik terugdenk aan die periode, snap ik niet hoe we dit hebben volgehouden. Je staat op de automatische piloot. Dat moet ook wel, want zo gauw je ook maar iets van je gevoelens toe laat, stort je in. De zorg en het verdriet dat bij een vroeggeboorte komt kijken, is te zwaar om te dragen wanneer je bij je volle verstand bent. En hoeveel steun je ook krijgt van vrienden en familie, ze zullen nooit helemaal begrijpen in wat voor situatie je zit. Er waren dagen dat ik mijn bed niet meer uit wilde komen en mezelf wilde verstoppen onder de dekens. Dat ik alleen maar wilde slapen, zodat ik dit allemaal niet mee hoefde te maken. Maar ik kon me niet verstoppen of blijven slapen, want ik moest naar het ziekenhuis. Ik moest er voor mijn dochter zijn. De wereld gaat door, terwijl die van jou stil staat. Het enige dat er toe doet is een klein, rood, glimmend popje, dat in een grote plastic bak ligt te vechten voor haar leven.
Het is gewoon niet normaal dat je niet zelf voor je baby kunt zorgen, zoals andere kersverse moeders dat kunnen. Dat je altijd van andere mensen moet horen hoe het met je kind gaat. Dat de geur van desinfectant en pleisters je hart sneller doet kloppen. En dat je maar 3 á 4 keer in de week, als je geluk hebt, even met je baby kunt knuffelen – Waar ook nog eens een hoop strategische planning aan vooraf gaat, zodat je niet na een uur al honger hebt of moet plassen of kolven, waardoor je eerder moet stoppen. Maar we hebben het volgehouden. En nog belangrijker, onze dochter heeft het gehaald. Onze kleine superheld.
Ik kijk naar de vrouw bij ons in de lift. Diepe respect heb ik voor haar. (Dat heb ik trouwens voor alle couveuse ouders. De ouders die bijna 24 uur op een dag, 7 dagen in de week, naast een couveuse, tafel of wiegje hebben gezeten of nog steeds zitten. Niet wetende of zij hun kleintje ooit mee naar huis zouden krijgen). Ik zie hoe moe ze is. Donkere wallen tekenen haar gezicht. Ik wil haar vastpakken, knuffelen, vertellen dat ze het goed doet. Dat het allemaal super kut en oneerlijk is, en dat deze situatie helemaal nérgens op slaat, maar dat ze niet alleen is. En dat het goed kan komen. Dat het goed móét komen. En dat ze volgend jaar zelf in deze lift staat, als een blije ouder met een superheld als kind.
X
DANIELLE